(…)verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken (Titus 2:13-14).
Paulus spreekt in de bovenstaande tekst over Christus Jezus met de benaming: onze grote God en Heiland. En dat is Hij! Door Hem kennen wij God volkomen. Hij is de uniek openbaring van God. En wat blijkt? Hij is onze Heiland, onze Redder. Door zijn volbrachte werk redt Hij ons. En als je in Hem gelooft, dat wil zeggen, dat je erop vertrouwt dat Hij jou redt, door zijn dood en opstanding en verheerlijking, dan mag je beseffen: ik ben behouden, ik hoor bij Hem, en ik wacht op zijn terugkeer naar de aarde. Dan zal ik Hem ontmoeten en voor altijd bij Hem zijn.
Wat me opvalt is dat bij dit alles vaak de nadruk wordt gelegd op de vergeving van zonde en schuld. In de zin van: ik verdiende het om als zondaar verloren te gaan. Ik verdiende de dood, maar Hij heeft mij gered van de schuld. Ik ben vergeven, en mag eeuwig leven. En dit is allemaal waar, maar mijns inziens onvolledig.
Misschien komt het door onze associaties die wij bij het woord genade hebben? Immers wie denkt er hierbij niet aan een onverdiende gunst? In de zin van: je verdient straf, maar je krijgt genade, je straf wordt kwijtgescholden. Wanneer we slechts op deze manier het woord genade uitleggen, lopen we het risico te denken dat de genade van God hiertoe beperkt is. We voelen ons slecht, arme zondaren, maar gelukkig is er vrijspraak, en worden we vrijgesproken van de straf.
Maar dit is toch niet een (om de woorden van Paulus te gebruiken) vrij maken van alle ongerechtigheid? Ook te vertalen als: losmaken, vrijkopen van alle wetteloosheid? Hier zien we een heel ander aspect van onze redding. Ja je ontvangt uit genade kwijtschelding van schuld en straf, maar je ontvangt uit genade ook bevrijding van wetteloosheid.
In het voorgaande verzen (Titus 2:11-12) schrijft Paulus dan ook: Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven.
Nee, hier staat niet: de genade van God is verschenen, heilbrengende voor alle mensen, om ons…de schuld te vergeven, of….om ons eeuwig leven bij Hem te geven, of om ons….te bevrijden van de straf op de zonde. Ja, ook dat is allemaal waar. Maar Paulus legt hier een ander accent. Het gaat hier om de genade, de redding die ons verandert! Genade die ons opvoedt. Genade die ons vrijmaakt van alle ongerechtigheid (=wetteloosheid).
Een interessant woord: wetteloosheid. Je kan ook vertalen: zonder wet. (Grieks: anomia). Genade bevrijdt je dus van het leven zonder wet. En dat terwijl je misschien altijd gedacht hebt dat de genade je juist bevrijdt van de wet! Het lijkt een beetje op een spraakverwarring. Maar de Bijbel is er duidelijk over: gelovigen worden nergens aangespoord om Gods wet niet langer te houden.
Nee wij worden niet gerechtvaardigd door de werken der wet. Wij kunnen onszelf niet bevrijden van de zonde. Wij kunnen niet de hemel verdienen. Maar Jezus Christus bevrijdt ons niet van de wet. Hij bevrijdt ons van de zonde (=overtreding van de wet), zodat wij na onze bevrijding in Gods wet zullen wandelen. Een wandel in liefde. De liefde die zich houdt aan Gods wet. Zo zegt Johannes het: Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. (1 Joh.5:3). Geen wetteloosheid, maar wetsgetrouwheid.
De genade, de redding door Jezus Christus verandert je in een nieuw mens. Je was een mens die vroeger leefde zonder wet (=ongerechtigheid, wetteloosheid), maar je hebt nu Gods genade leren kennen. Je weet dat het kruis en de opstanding een einde maakt aan jouw wetteloosheid. Je bent vrijgekocht om voortaan volgens zijn woord te leven.
Je zingt van harte Psalm 19 en zegt:
De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis des Heren is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. De bevelen des Heren zijn waarachtig, zij verheugen het hart; het gebod des Heren is louter, het verlicht de ogen. De vreze des Heren is rein, voor immer bestendig; de verordeningen des Heren zijn waarheid, altegader rechtvaardig. Kostelijker zijn zij dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honig, ja dan honigzeem uit de raat (Psalm 19:8-11).
Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn, tenzij anders aangegeven, ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 1951.