Nu dan, o Israël, hoor de inzettingen en de verordeningen, die ik u leer na te komen, opdat gij leeft en opdat gij het land binnengaat en in bezit neemt, dat de Here, de God uwer vaderen, u geven zal. Gij zult aan wat ik u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van de Here, uw God, onderhoudt, die ik u opleg. (Deut.4:1-2)
De Griekse naam Deuteronomium betekent letterlijk de tweede wet. Niet in de zin van een extra, of een nieuwe wet. Maar meer een herhaling, vernieuwing, aanscherping van wat al gezegd is. En dat gaat in ieder geval op voor het bovenstaand Bijbelvers. De wet wordt niet voor het eerst gegeven. Nee, het volk had de wet al lang geleden ontvangen, minstens al veertig jaar geleden. Zoals we dit kunnen nalezen in het boek Exodus.
De wet was namelijk al ontvangen in de derde maand na de machtige bevrijding uit de slavernij in Egypte. Een bevrijding die de Israëlieten zelf aan den lijve ondervonden en ook met eigen ogen hadden kunnen zien. Denk maar aan de wonderlijke plagen die over Egypte kwamen, of de machtige doortocht door de Schelfzee. Maar het bleef hier niet bij: op allerlei andere manieren merkte het volk bijna tastbaar dat God met hen was. Wanneer het om brood vroeg, zond God manna uit de hemel, wanneer het om vlees vroeg, kwamen er kwakkels, wanneer het om water vroeg, kwam er water uit de rots.
En na al die opzienbarende gebeurtenissen, had God zijn wet aan het volk gegeven. Op de berg Sinaï. Niet alleen de tien woorden op de twee stenen tafelen, maar ook allerlei andere wetten en regels. Regels die de mensen voorschreven hoe ze in het dagelijks leven met elkaar om moesten gaan, maar ook priesterlijke wetten, die de dienst in de tabernakel en tempel moesten regelen. En ook toen God zijn wetten gaf aan het volk, kon iedereen het met zijn eigen ogen zien en met zijn eigen oren horen. Want het ging gepaard met vuur en rook en donder en bliksem en luid bazuingeschal.
En al die zichtbare gebeurtenissen. Al die wonderen van God, hadden het volk niet onbewogen gelaten. Het had wat bij hen losgemaakt. Een enthousiasme en verlangen om God ook te gehoorzamen. Ze hadden immers het gevoel: God staat aan onze kant. Hij baant de weg voor ons. Hij grijpt in in de geschiedenis van ons volk. Hem willen we dan ook dienen. En als de wet aan het volk gegeven wordt zegt het volk éénparig: Al de woorden die de Here gesproken heeft zullen wij doen (Exodus 24:3)
Maar jammer genoeg was dit enthousiasme maar van korte duur. Zoals ook in onze tijd mensen kunnen terugvallen nadat zij een geestelijke opwekking hebben meegemaakt, een bijzondere ervaring met God. Mensen die in hun leven vastgelopen waren. Door wat voor omstandigheden dan ook. Want het leven kan zo ingewikkeld en moeilijk zijn, dat je het niet meer aankan. Of het nu komt door dingen die andere mensen je aandoen, of zaken die je jezelf aandoet. Uiteindelijk heeft het hetzelfde resultaat. Je voelt je als een prooi die verstrikt is geraakt in een web van zonde en ongerechtigheid. Gevangen, als een slaaf in Egypte die werd opgejaagd door zijn slavendrijver.
Maar dan komt daar in je leven dat bijzondere moment van bevrijding. Je ogen worden geopend voor wie Christus is. De Redder. De bevrijder. Hij die je verlost uit de duisternis en overplaatst in het licht. En je voelt je vrij. Vol vuur en enthousiasme voor God. Hem wil je voortaan dienen, Hem wil je voortaan gehoorzamen. Uit dankbaarheid, voor wat Hij voor jou gedaan heeft.
Maar.... voor hoe lang duurt dat enthousiasme? Hoe lang blijft de mens in vuur en vlam staan voor zijn God?
Als je de Schrift erop naleest, blijkt dat de opwekking onder het volk maar van korte duur is geweest. Het volk blijft God niet dienen, maar het loopt de afgoden achterna. Het dient de Baäl. Een geschiedenis die in het vijfentwintigste hoofdstuk van het boek Numeri wordt beschreven en in de NBG-vertaling 1951 de titel draagt: Israëls afgoderij met Baäl Peor. Een geschiedenis die Mozes in Deut.4:3-4 gebruikt als voorbeeld, om te laten zien wat het gevolg is van afgodendienst.
Het gebeurt terwijl het volk zich tijdens de woestijntocht in de plaats Sittim bevindt. De mannen van het volk laten zich verleiden tot ontucht met Moabitische vrouwen, en nemen ook hun god over: Baäl-Peor. Een afgod die bekend stond om de erotische excessen waarmee zijn verering gepaard ging. Een god die niet alleen zowel mannelijke als vrouwelijke tempelprostituees in dienst had, maar waaraan ook mensenoffers gebracht werden. De geschiedenis heeft een dramatische afloop: Gods toorn ontbrandt, en er sterven 24000 mannen (Numeri 25:9)..
En je kan je afvragen hoe het toch mogelijk is, dat hetzelfde volk dat het éne moment nog in vuur en vlam staat voor haar God, op het andere moment de afgoden naloopt, alsof het nog nooit enig wonder van God heeft meegemaakt.
Het tekstgedeelte van Deut. 4:2-20 (debijbel.nl) geeft er twee antwoorden op. Het eerste vinden we terug in het negende vers. Daar zegt Mozes tegen het volk: Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft;(Deut.4:9)
Een waarschuwing die niet voor niets is. Want Mozes weet, dat als het om de daden en wetten van God gaat het volk vergeetachtig is. Niet zomaar vergeten, in de zin van iets niet meer herinneren. Nee, het woord wat hier in het Hebreeuws gebruikt woord kan je ook vertalen met: verwaarlozen, minachten.
Het volk dreigt niet alleen Gods wet te verwaarlozen. Maar ook dreigen ze te vergeten, te minachten, wat voor een rampen er gebeuren als ze die wet loslaat. In de zin van: het zal allemaal wel loslopen. Daar is de afgoderij met Baäl Peor een voorbeeld van. Hoewel ze het allemaal met hun eigen ogen hebben kunnen zien, blijkt de ingesteldheid van het volk weinig veranderd te zijn. Misschien wel omdat het ons mensen van nature zo eigen is niet Gods weg te zoeken. Maar onze eigen weg te gaan. De weg van genot, zelfzucht, bevrediging van eigen verlangens. Vaak niet eens bewust. Het lijkt wel als of je meegezogen wordt, door een kracht die sterker is dan dat jezelf bent. Want je leeft in een maatschappij en wereld die een andere richting uitgaat, en die jou probeert mee te nemen. Zoals de mannen van Israël verleid werden door de vrouwen van Moab.
En dan moet je wel in zeer sterke schoenen staan, om weerstand te blijven bieden. Om ondanks alles toch de weg van God te blijven gaan. Zeker als je eerste enthousiasme verdwenen is en het eerste vuur is gedoofd.
Het tweede antwoord op het `waarom` van de afgoderij, heeft te maken met de onzichtbaarheid van God. Want het volk heeft dan wel Gods daden met eigen ogen kunnen zien. Maar God zelf bleef onzichtbaar. Een gestalte naamt gij niet waar (Deut.4:12), zegt Mozes tegen het volk. En daar was het volk uiteindelijk niet tevreden mee. Het wilde een zichtbare, tastbare, voelbare god. Zoals de beelden van Baäl Peor waarvoor het volk zich in Sittim neerboog.
En ook hierin blijkt de mens in de loop der tijd weinig veranderd te zijn. Want hoe moeilijk vinden we het niet om te geloven, te vertrouwen op iemand die je niet ziet en toch altijd anders is, groter is, dan dat je hem als mens kan bevatten. Een onzichtbare God, die je als mens nooit geheel zal kunnen doorgronden.
En dan is daar die menselijke neiging om een beeld van Hem te maken. Niet alleen van steen of metaal. Maar ook in je gedachten, of in je theologisch, dogmatisch systeem, kan je God verkleinen tot een menselijk beeld . Een God die niet langer boven je staat. Maar een God waar je zelf boven staat, precies op jouw eigen maat gesneden want je hebt hem zelf gecreëerd. Niet een God die jou in zijn handen heeft, maar een god die je zelf in handen hebt. Misschien wel letterlijk, als een tastbaar beeld.
We begrijpen misschien waarom de woorden die Mozes tot het volk spreekt zo nodig zijn. Waarom het volk deze opfrissing van het geheugen zo nodig heeft. Nu dan, o Israël, hoor de inzettingen en de verordeningen , die ik u leer na te komen, opdat gij leeft en opdat gij het land binnengaat en in bezit neemt, dat de Here, de God uwer vaderen, u geven zal (Deut.4:1). En: zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend (Deut.4:9b).
Met andere woorden: Gods woord, moet je horen, in toepassing brengen, in je hart bewaren, en leren aan je kinderen en kleinkinderen. En als je dat doet, dan zal je leven. Want God heeft je niet bevrijd en verlost uit Egypte om je vervolgens een slaaf van de afgoden te laten worden. Je hebt Christus niet leren kennen als je Redder, om vervolgens op dezelfde voet verder te leven. Je hebt Gods genade niet ontvangen, als vrijbrief om er maar op los te leven.
Nee Hij heeft je bevrijd opdat je Hem als jouw God en Heer dient en gehoorzaamt in het beloofde land. Want dat is het leven wat Hij voor je bedoelt: in vrede, harmonie, liefde, zijn weg gaan. En daarom is het ook zo nodig dat het je geleerd wordt. Niet eventjes. Niet alleen als je jong bent op de zondagsschool. Niet alleen maar in een bepaalde fase van je leven. Nee, het leren en herinneren gaat door. Laat het niet uit uw hart wijken zolang gij leeft (Deut.4:9). En als je dan oud genoeg bent kan je het ook aan je kinderen en kleinkinderen leren. Die het vervolgens weer kunnen doorgeven aan de volgende generatie.
Want het gevaar is groot. Niet alleen in de tijd van Mozes. Maar zeker ook in onze huidige tijd loop je het gevaar, dat als je het woord van God niet leert of onderwezen krijgt, dat je als mens verdwaalt omdat je de juiste weg vergeten bent of verwaarloosd hebt. En dat je terecht komt op een andere weg.. De weg waarin je jezelf zoekt. Niet langer de weg van het kruis. Niet langer de weg van oprechte zelfverloochening. Niet langer de weg van Jezus. Maar de weg van de mens. Je eigen weg. Een weg die uiteindelijk doodloopt. Omdat je, niet langer bedacht bent op de dingen Gods, maar op die der mensen (Mark. 8:33). Je bent het vergeten. Alsof er een sluier overheen ligt.
Het is overigens opvallend dat hier het leren aan de kinderen tot tweemaal toe genoemd wordt, alsof Mozes wil benadrukken dat het al moet beginnen in de jeugd. Daar in het jonge leven, wordt het fundament gelegd. Want hoewel natuurlijk niemands leven te voorspellen is, toch kan dat goede woord van God wat je meekrijgt in je opvoeding bepalend zijn voor je verdere leven. En hoe moeilijk kan het niet zijn om dat wat in de jeugd is scheefgegroeid, op latere leeftijd weer recht te trekken.
Verderop in het zesde hoofdstuk gebruikt Mozes nog scherpere woorden : gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat (Deut.6:7). Want het is niet zomaar een lesje wat geleerd moet worden. Niet een paar regeltjes die je niet mag vergeten. Maar een zaak van levensbelang.
Het is Opdat gij leeft (Deut.4:1) Want dat is het wat God met zijn volk voor ogen heeft. Het volk wat hij verlost heeft uit de slavernij Egypte. Leven in de ware zin van het woord. Leven in vrede zowel met God als de naaste.
Laten ook wij, wij die door Christus door genade bevrijd zijn uit ons Egypte, ons telkens herinneren aan wat God tot ons zegt in zijn Woord. Immers: Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden. (Rom.15:4)
Laten we het voortdurend opnemen in ons hart. Zijn onderwijs dat goed voor ons is. Niet alleen op zondag in de gemeente. Maar ook thuis, in ons dagelijks leven, in ons gezin. Opdat wij leven, zoals Hij het bedoeld heeft.
Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 1951