Ook wij zijn Gods volk

Gepubliceerd op 23 november 2022 om 11:54

En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen, gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God. (Rom.9:24-26)

Het joodse volk is Gods volk.* Daar zullen velen van mijn lezers het wel mee eens zijn. Maar hoe zit het met ons? Niet-joodse gelovigen uit de heidenen, mogen wij ons ook Gods volk noemen? En is het niet vreemd dat Paulus tegen gelovigen uit de heidenen zegt: “toen gij nog heidenen waart” (1 Kor.12:2)? Als zij heidenen waren, dan is dit toch verleden tijd? Dan zijn zij dit toch nu niet meer? En waarom zegt hij in de Efeze brief dat wij niet langer moeten leven alsof wij nog heidenen waren (Efeze 2:11; Efeze 4:17)?

Vragen over het onderscheid tussen Israël en de gemeente zijn gedurende de afgelopen ­±150 jaar dikwijls naar boven gekomen in de christelijke kerken. Ik zeg ±150 jaar, omdat voor die tijd het meer als vanzelfsprekend werd aangenomen dat de kerk (in ieder geval) deel uitmaakt van Gods volk. Men ging zelfs zover door te zeggen dat de kerk Israël  heeft vervangen (vervangingstheologie) en dit zou impliceren dat God het joodse volk verstoten zou hebben. Van deze gedachte neem ik ten stelligste afstand. 

Maar misschien heeft deze vervangingstheologie er ook wel aan bijgedragen dat het dispensationalisme* is ontstaan.

Door dit dispensationalisme (het geloof in bedelingen) kreeg men steeds meer oog voor de aparte positie van Gods volk Israël in Gods heilsplan. Maar als God toch trouw blijft aan het volk Israël, en niet vervangen wordt door de kerk, wat is de kerk dan? Iets geheel anders? Een apart lichaam?  Men kwam tot een oplossing voor dit probleem met de gedachte dat de gelovigen uit de heidenen een aparte groep vormen, los van Gods volk, met ook een andere naam, en een andere roeping, namelijk: het lichaam van Christus.

God heeft dus eigenlijk twee volken: zijn volk Israël, bestemd voor een roeping op aarde , en de gemeente uit de heidenen (met daaraan toegevoegd individuele joden) bestemd voor een roeping in de hemel. Tot die conclusie kwam John Nelson Darby (1800-1882) een stuwende kracht achter de gedachte van het dispensationalisme.  Hij is ook één van de  grondleggers van de kerkelijke stroming die bekend staat als de “Vergadering van gelovigen”. Darby leerde dat God een aparte weg gaat met zijn volk Israël en een aparte weg met de gemeente, het lichaam van Christus.

Tegenwoordig hangen veel gelovigen het dispensationalisme aan, vaak zonder dit te beseffen, en zonder hierbij bewust te zijn van de oorsprong van deze gedachtegang. Sommigen hebben slechts onderdelen van het dispensationalisme in hun geloofsleer opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de wijdverbreide opvatting van de “opname van de gemeente”. Als er namelijk twee groepen zijn, dan horen hier ook twee wederkomsten van Christus bij. Eén voor de gemeente (om de gemeente naar de hemel te brengen) en één voor het volk Israël, om het koninkrijk op aarde te vestigen.

Deze gedachte heeft ook grote consequenties voor de wijze waarop je als gelovige de Bijbel moet lezen. Immers de beloften die gelden voor Gods aardse volk Israël gelden niet voor zijn hemelse gemeente. Als gevolg hiervan kan je dus veel teksten uit de Bijbel (met name uit het Oude Testament) niet zomaar toepassen op hedendaagse gelovigen. Immers zij horen volgens deze visie niet tot het volk van God. Een strikte dispensationalist zal niet snel Psalm 23 op zichzelf toepassen. Immers (zo denkt men): de Heer is de Herder voor zijn volk Israël (vgl Ezechiël 34).  Hij is niet de Herder voor de gemeente, het lichaam van Christus. 

Voor christenen die strikt in het dispensationalisme geloven is het dan ook uit de boze om de gelovigen uit de heidenen Gods volk te noemen.

Maar…..is het dan toch niet vreemd dat Paulus in de bovenstaande tekst uit Romeinen 9 de gelovigen uit de heidenen, samen met de gelovigen uit Israël wèl Gods volk noemt? (zie ook 2 Kor.6:16 waar Paulus ons Gods volk noemt) En….als hij dat doet, dan mogen wij dat toch ook? Persoonlijk denk ik de Paulus in zijn brieven er juist de nadruk op legt dat God niet twee verschillende `volken` roept, maar slechts één volk, geroepen uit zowel joden als heidenen. We vinden dit bij Paulus terug in allerlei verschillende bewoordingen. Hier in Romeinen 9, maar ook verderop in zijn brief legt hij er de nadruk op, dat er geen onderscheid is (geen verschil) tussen de jood en de heiden (Rom.10:12). Beiden worden door hetzelfde geloof behouden. Beiden zijn takken van dezelfde boom (Rom.11:16-23). Alle gelovigen, zowel joden als heidenen zijn kinderen van Abraham (Gal.3:7) Ieder die van Christus is, is zaad van Abraham en een erfgenaam van (dezelfde) belofte (Gal. 3:29).

In de Efezebrief zegt Paulus hetzelfde met andere woorden:

Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest. (Efeze 2:19-22)

Heeft God twee bouwwerken? Met twee fundamenten? Twee geestelijke tempels? Nee! We zien dat er in de Bijbel verschillende benamingen zijn voor die éne groep die God roept. De groep wordt zowel zijn volk genoemd, zoals in Romeinen 9, maar ook lichaam van Christus, zoals in de Efezebrief.

Maar…..hoe zit het dan met het volk Israël, dat is toch Gods uitverkoren volk? Ja zeker! Waar het mij echter om gaat is dat we beseffen dat wij als gelovigen uit de heidenen een éénheid zijn geworden met de gelovigen uit dit volk. Mocht dit niet het geval zijn, dan zou dit betekenen dat iedere joodse gelovige, op het moment dat hij in Jezus Christus als Redder gaat geloven niet langer deel uitmaakt van zijn eigen volk, gaat behoren bij een `heidens` lichaam van Christus en als het ware zijn jood-zijn verliest. Een opvatting die mijns inziens nergens ondersteund wordt door de Bijbel. Of je zou het andere uiterste moeten beweren, namelijk dat het lichaam van Christus slechts uit niet-joden bestaat. Een gedachte die niemand zou ondersteunen. Nee ik denk dat het wat eenvoudiger ligt. Zowel joden als heidenen mogen beiden één geestelijk volk vormen waarin het onderscheid tussen jood en heiden wegvalt. Oorspronkelijk bestaat dit volk slechts uit joden. Door genade, mogen wij, niet-joden er echter bij horen, en samen één volk vormen. Samen één familie van God vormen. Niet alleen met Paulus, de apostel der heidenen, maar ook met Abraham, David, Henoch, Petrus, Jakobus, Johannes……en noem alle heiligen en geloofsgetuigen maar op.

Als wij dit beseffen zullen wij niet aarzelen om (ook) Gods beloften uit het Oude Testament op de gemeente toe te passen. Met Paulus zeggen we: Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons (2 Kor.1:20)

Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers een in Christus Jezus.  Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen. (Gal.3:26-29)

 

*Ik ben mij bewust dat ik eigenlijk nog een onderscheid zou moeten maken tussen Juda en Israël. Tien stammen zijn verstrooid onder de volken en zijn na het ontvangen van een scheidsbrief voor God geworden als de heidenen. Op hen rust echter de belofte dat zij eens verenigd zullen worden met Juda en opnieuw Gods volk zullen zijn (zie Hosea 1:10-11).

 

* Een visie die ik zelf ook lange tijd heb verdedigd.

 

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap,  1951.