Een besneden hart

Gepubliceerd op 24 februari 2023 om 13:40

Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God (Rom.2:28-29).

In de bovenstaande tekst keert Paulus zich tegen zijn volksgenoten die denken dat zij door God zijn uitverkoren, enkel vanwege het feit dat zij besneden zijn en door het feit dat zij door hun natuurlijke afkomst bij het joodse volk horen. Nee, het gaat niet om je afkomst, of om het feit of je wel of niet besneden bent. Het gaat om iets anders, namelijk of je een veranderd hart hebt (een besneden hart) en dat je als gevolg hiervan van harte leeft naar Gods geboden.

Iets dergelijks lezen we ook in 1 Kor.7:19:  (Want) besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wel het houden van Gods geboden.

Je leest dan ook nergens in de Bijbel dat het leven naar Gods geboden wordt afgekeurd. Wat wèl wordt afgekeurd is uiterlijk leven naar Gods geboden, zonder een innerlijk dat God liefheeft. Ook wel genoemd: schijnheiligheid.  Niet voor niets zijn de geboden van de liefde tot God en de liefde tot de naaste de belangrijkste geboden waarop al de rest gebaseerd is (Mat.22:37-39). Als je uiterlijk leeft volgens Gods geboden maar de liefde buiten beschouwing laat, ben je niets anders dan een zondaar die Gods wet overtreedt. Immers ook het gebod van de liefde hoort bij Gods wet en het is zoals Jakobus schrijft: Want wie de gehele wet houdt, maar op een punt struikelt, is schuldig geworden aan alle (geboden) (Jakobus 2:10).

Uit het leven en onderwijs van Jezus leren we hoe God wilt dat wij leven naar zijn geboden. Namelijk vanuit een veranderd hart. Vanuit de liefde. Bijvoorbeeld: In Exodus 20:14 lezen we: Gij zult niet echtbreken. Oftewel: je mag geen overspel plegen. In Mat. 5:28 verwijst Jezus naar dit gebod maar zegt daarbij: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd. Misschien lukt het je wel aardig om je uiterlijk aan Gods gebod te houden. Maar God ziet je hart. Als je uiterlijk geen overspel pleegt, maar er innerlijk wel over fantaseert dan ben je nog altijd een overtreder van de wet. Immers je zondigt tegen het gebod van de liefde tot de naaste en je wilt de vrouw (of man) van een ander afpakken.

Als we kijken naar het gebod van niet te doden (Exodus 20:13), zien we hetzelfde. Jezus zegt hierover:  Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur (Mat.5:21-22).

De meeste mensen lukt het (gelukkig) wel om niemand te vermoorden. Maar leven zij hierdoor naar Gods geboden? Niet zolang zij in toorn leven jegens hun naaste. Want, ook al vermoord je niemand, misschien heb je dit in je hart wel gedaan. Dat doe je namelijk als je iemand liever dood dan levend wenst. En ja, dit is natuurlijk weer in strijd met het gebod van de liefde tot de naaste.

Gods wet is mooi, maar we maken er iets lelijks van als we Gods wet alleen maar gebruiken om ons uiterlijk goed voor te doen (en ondertussen misschien anderen veroordelen).  Er waren in de tijd van het Oude Testament reeds mensen die dit begrepen hadden. Zij hielden zich van harte aan Gods wet (dat wil zeggen: zij leefden vanuit de liefde tot God en de naaste) en zij worden daarom ook rechtvaardigen genoemd.

Psalm 112 beschrijft zo`n persoon:  Halleluja. Welzalig de man, die de Here vreest, die van harte lust heeft in zijn geboden (vers 1)

Voor de oprechten gaat het Licht in de duisternis op, genadig en barmhartig en rechtvaardig. Voorspoedig is de man die zich ontfermt en uitleent, die zijn zaken recht behartigt; Want hij zal nimmer wankelen, tot eeuwige gedachtenis zal de rechtvaardige zijn. Voor een kwaad gerucht zal hij niet vrezen, zijn hart is gerust, vol vertrouwen op de Here (vers 4-7).  

Opvallend zijn de laatste woorden van vers 7. De rechtvaardige is vol vertrouwen op de Here. De rechtvaardigen hebben van harte lust in Gods geboden (vers 1) en zijn tegelijkertijd vol vertrouwen op de Here (vers 7). Zoals ik voorheen al heb uitgelegd, betekent vertrouwen hetzelfde als geloof. Je kunt alleen maar leven volgens Gods wet als je in Hem gelooft, dat wil zeggen: op Hem vertrouwt. En eigenlijk is dit ook begrijpelijk want hoe kan je God liefhebben boven alles als je niet op Hem vertrouwt? Ja ook in het Oude Testament geldt: De rechtvaardige zal door zijn geloof leven (Habakuk 2:4).

Wanneer we spreken over de rechtvaardiging door geloof wordt er dikwijls naar de brieven van Paulus verwezen. Soms wordt dit beschouwd als een afschaffing van Gods wet. Paulus leert echter geen afschaffing van de wet, maar (net als Jezus) een van harte leven naar Gods wet. Hij was zelf ook tot die ontdekking gekomen in zijn leven.

Voor zijn bekering hield hij zich (uiterlijk) bijna perfect aan al Gods geboden. Hij beschrijft deze situatie in Filippenzen 3:5-6: besneden ten achtsten dage, uit het volk Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een Farizeeër, naar mijn ijver een vervolger van de gemeente, naar de gerechtigheid der wet onberispelijk.

Paulus dacht (voor zijn bekering) dat hij voor God rechtvaardig leefde doordat hij zich hield aan de geboden. Maar hield hij zich ook aan het gebod van naastenliefde? Als we lezen hoe hij de goedkeuring gaf aan de steniging van Stefanus (Hand.8:1) en hoe hij de gemeente verwoestte (Hand.8:3) zien we toch wel dat bij Paulus de liefde tot de naaste ontbrak. Oftewel: hij hield zich aan Gods wet op een manier die God niet bedoelde, want de liefde ontbrak. Hij hield Gods wet voor zichzelf. Zij doel was om zijn eigen rechtvaardigheid voor God te bewijzen. Hoogmoed! Eigen gerechtigheid (Filippenzen 3:9).

Maar dan komt hij tot bekering op de weg naar Damascus. Hij ziet zichzelf in Gods licht en ontdekt wie hij is. Geen rechtvaardige, maar een zondaar! Liefdeloos. Weliswaar met de wet in de hand maar toch: ik-gericht. Na zijn bekering is hij tot het besef gekomen dat hij beschrijft in Filippenzen 3:7-10:

Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus’ wil schade geacht. Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen, en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof. 

Er is iets gebeurd met het hart van Paulus. Zijn hart is besneden naar de Geest (Rom.2:29). Ook na zijn bekering bleef hij leven naar Gods wet. Dat blijkt wel uit de woorden uit Handelingen 25:8 waar hij zich verdedigt met de woorden: Ik heb noch tegen de wet der Joden noch tegen de tempel, noch tegen de keizer iets misdreven. Of in Hand.24:14: Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een secte noemen, inderdaad de God der vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat.

Paulus geloofde in Gods wet. Ook na zijn bekering. Toch was er iets radicaals veranderd. Hij gelooft niet langer dat hij zichzelf door zijn inspanning rechtvaardig kon maken voor God. Hij ontdekte dat vóór alles de liefde tot God en de naaste in zijn hart moest zijn. Een veranderd hart. Jezus Christus in Hem. Nu kon hij wél leven naar Gods wet zoals God het bedoelde, namelijk vanuit geloof en gefundeerd in de liefde. Hij verlangde voortaan alleen nog maar naar de gerechtigheid door het geloof in (lees: van) Jezus Christus.  Hij die God liefhad boven alles en de naaste als zichzelf. Dat opstandingsleven kwam door de Heilige Geest in Paulus. Die bekeerde  Paulus zegt in Rom. 13:9-10:

Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling der wet.

 

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap,  1951