Niet langer heidenen

Gepubliceerd op 22 maart 2023 om 12:32

Gij weet, dat gij, toen gij nog heidenen waart, u blindelings naar de stomme afgoden liet heendrijven (1 Kor.12:2)

Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus (Efeze 2:11-13)

 

Wij hoeven Gods wet niet te houden want wij zijn geen Israël. Wij zijn heidenen en horen niet bij Gods volk. Wij horen bij de gemeente, het Lichaam van Christus en hoeven ons daarom niet te houden aan Gods wet!”

In ongeveer deze bewoordingen motiveert men soms de opvatting dat Gods wet niet door gelovigen gehouden hoeft te worden. Het komt er op neer dat men denkt dat Gods geboden alleen voor Israël gelden en niet voor de gelovigen uit de volkeren (heidenen). In deze opvatting bestaat er dus een strikte scheiding tussen Israël (Gods volk) en de gemeente (het Lichaam van Christus).

Het is daarom des te belangrijker om de teksten boven deze overdenking goed tot ons te laten doordringen. Paulus zegt in deze teksten namelijk dat wij vroeger heidenen waren. En dat wat wij vroeger waren, dat zijn wij nu niet meer. Wat wij nu wèl zijn, beschrijft hij in Efeze 2:19: Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods. Terwijl wij vroeger niet bij het volk van God hoorden, en heidenen waren zijn wij die in Jezus Christus geloven nu medeburgers der heiligen geworden. Onder heiligen verstaat Paulus iedere Israëliet die door het geloof reeds bij de Here (JHWH) hoorde. Het heilige volk van God, voor de Here apart gezet.

Ja, ook in de tijd van het Oude Testament waren er reeds heiligen, rechtvaardigen door geloof. Mensen die  bij Hem hoorden. Denk aan Henoch, Abraham, David, Job, etc. Elke rechtvaardige die leefde in vertrouwen op de Here, uitzag naar de komst van de Messias, en wandelde in zijn wegen (ook al was het met vallen en opstaan!), hoorde bij het volk van God.

Oudtestamentische gelovigen worden dan ook als ‘heiligen’ aangesproken. Zo lezen we in Psalm 34:10 Vreest de Here, gij, zijn heiligen, want wie Hem vrezen, hebben geen gebrek. Opvallend is de tekst in Psalm 89:6 waar het woord ‘heiligen’ en ‘gemeente’ in één zin genoemd worden: Daarom loven de hemelen uw wondermacht, o Here, ook uw trouw in de gemeente der heiligen.

Ja, ook het begrip ‘gemeente’ is niet iets dat beperkt is tot het Nieuwe Testament. De gemeente van God is dan ook niet pas ontstaan in het Nieuwe Testament. Zij bestond reeds in de tijd van het Oude Testament.

He Nieuwtestamentische Griekse woord voor ‘gemeente’: ecclesia  gaat dan ook meestal terug op het Oudtestamentische woord voor gemeente: qahal. Beide woorden hebben de betekenis van: bijeengeroepen vergadering. Wanneer bijvoorbeeld vanaf Deut. 31: 30 Mozes een lied uitspreekt over Gods geweldige daden, dan staat er: Toen sprak Mozes ten aanhoren van de gehele gemeente van Israël de woorden van dit lied ten einde toe. In de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) vinden we hier het woord ‘ecclesia’, hetzelfde woord wat in het Nieuwe Testament gebruikt wordt voor ‘gemeente’.

U begrijpt dat het om zijn minst gezegd vreemd is, dat dikwijls geleerd wordt dat de gemeente pas ontstaan is in Handelingen 2, met Pinksteren, toen de Heilige Geest werd uitgestort.

Het woord gemeente betekent in wezen niet meer dan een bijeengeroepen groep van mensen, en wordt in de tijd van het Oude Testament dikwijls toegepast op Israël. Zo bestond er reeds in de tijd van het Oude Testament een ‘gemeente’, die bestond uit heiligen die de Here toebehoorden. In Hebr. 11 worden deze heiligen beschreven als de geloofshelden aan wie wij (de hedendaagse gelovigen) een voorbeeld mogen nemen.

Wanneer Paulus in Efeze 2:19 schrijft dat wij door de verlossing in Jezus Christus medeburgers der heiligen zijn geworden zegt hij eigenlijk dat wij gevoegd zijn bij de heiligen die er al waren. Heiligen die er al waren in de tijd van het Oude Testament. Om het even duidelijk voor te stellen: in het Nieuwe Jeruzalem zullen wij ook Abraham, ons voorbeeld van geloof, ontmoeten. Het is ook niet voor niets dat Paulus Abraham onze vader noemt. Gal.3:7 Gij bemerkt dus, dat zij, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn. En wij ontvangen dezelfde zegen!  Zij, die uit het geloof zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovige Abraham (Gal.3:9). Wij denken toch niet dat Abraham wèl bij het volk van God hoorde, en wij niet?

Nee,  God roept één volk van heiligen. En wij die vroeger heidenen waren mogen daar nu deel van uitmaken. Eéns niet zijn volk, eens heidenen,  nu deel uitmakend van Gods volk. Eens niet geliefd, nu in Christus door God geliefd.

gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God (Rom.9:25-26).

Nee, we zijn niet langer heidenen. Door het geloof in Jezus Christus horen wij voortaan bij het volk van God en zijn wij medeburgers der heiligen geworden. Wij die vroeger heidenen waren mogen nu door genade over onszelf zeggen: Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn (2 Kor.6:16). 

Wanneer we dit alles beseffen dan wordt het ook duidelijk dat Gods wet niet alleen beperkt is tot de natuurlijke afstammelingen van Jakob, Israël. Doordat wij gelovigen bij het heilige volk van God zijn gevoegd gelden Gods geboden evengoed voor ons. En zo hoeven we de wijze les uit Psalm 119:1-2 niet naast ons neer te leggen. Daar wordt ons geleerd: Welzalig zij, die onberispelijk van wandel zijn, die in de wet des Heren gaan. Welzalig zij, die zijn getuigenissen bewaren, die Hem van ganser harte zoeken. En dat geldt ook voor ons, wij die vroeger heidenen waren. Als je Jezus Christus leert kennen als verlosser, wordt Gods wet in je hart geschreven en mag je leren om samen met al andere heiligen te wandelen in Zijn wegen.

Welzalig ieder die de Here vreest, die in zijn wegen wandelt (Psalm 128:1)

 

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 1951