De gaven van de Heilige Geest

Gepubliceerd op 2 mei 2023 om 13:11

Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren (1Kor.14:1).

Als je het met andere gelovigen hebt over de zogenaamde geestesgaven, dan merk je dat de meningen over dit onderwerp nogal uiteenlopen. Voor de één is het ontzettend belangrijk om in de gemeentesamenkomsten ruimte te geven aan deze gaven, terwijl de ander zegt dat er absoluut geen ruimte voor mag zijn, omdat deze gaven niet meer voor onze huidige tijd bedoeld zouden zijn. Men haalt dan o.a. 1 Kor.13:13 aan waar Paulus zegt: Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.

Paulus zou dan bedoeld hebben dat alleen deze drie overblijven in de huidige tijd en dat de genoemde gaven zouden verdwijnen. Maar……is het dan niet vreemd dat hij vervolgens zegt: Streeft naar de gaven des Geestes? Waarom zou je naar iets streven wat toch gaat verdwijnen?  Overigens ontbreekt het woordje gaven in de Griekse tekst. Het gaat hier om het streven naar de geestelijke zaken, dus de zaken die de Geest voortbrengt.

Soms merk je ook dat gelovigen er bang voor zijn. Ze vinden het eng. Want misschien (zo vreest men) werkt de duivel wel door deze gaven heen, en niet God? Persoonlijk vind ik de laatste redenatie meer beangstigend dan de gave die functioneert, immers het lijkt op dezelfde aantijging die tegen Jezus gebruikt werd toen hij iemand door de Heilige Geest bevrijdde van boze geesten (Mat.12:22-28), en wat blijkt: je speelt met vuur als je Gods werk bestempelt als het werk van de satan.  

En zo zijn we al direct aangekomen bij één van de gaven, namelijk de onderscheiding van geesten * Je vraagt je af: hebben we deze gave in onze tijd niet meer nodig? Raken er in onze tijd geen mensen meer bezeten van- of gebonden door boze geesten? Hoeven er in onze tijd geen mensen meer bevrijd te worden? U zult wel begrijpen dat ik dat niet beaam. Ook in onze tijd hebben we de gave van onderscheiding van geesten hard nodig. Ja….maar zo zegt iemand:  "we hebben nu toch het complete woord van God, dat is toch genoeg?" Jazeker, we hebben het complete woord, maar we hebben ook te maken met een werkelijk bestaande wereld van demonen, machten en krachten. Demonen die mensen kunnen binden en waarvan zij werkelijk bevrijd dienen te worden. En onze levende God wil door zijn Geest door ons heen werken. En daarom geeft Hij de gave van onderscheiding van geesten. En zo kan je eigenlijk iedere gave langsgaan, en je komt dan tot de conclusie: de gaven zijn nodig om als gemeente goed te kunnen functioneren en stand te houden.

Omdat 1 Kor.13:1-13 een belangrijke rol speelt in de discussie rondom de gaven wil ik daar wat nader op ingaan.

Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets. De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieen, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was. Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben. Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.

Met name het laatste gedeelte van de tekst zou bewijzen dat de gaven in onze huidige tijd niet meer functioneren. De redenatie is (heel beknopt weergegeven) als volgt: Vroeger (in de tijd waarin Paulus de Korinthebrief schrijft) kwamen de gaven nog wel voor: Profetieën, tongen, en de onvolkomen kennis. Toen waren de gelovigen nog onmondig. In de huidige tijd hebben de gaven afgedaan. Want bij de huidige tijd van volwassenheid hoort de volle kennis.

Mijns inziens klopt deze redenatie niet, en wel om de volgende redenen:

In het gedeelte spreek Paulus over een nu, op dit moment en een dan. (vers 12). In het nu kennen we onvolkomen (Grieks: ginosko) in het dan zullen wij ten volle kennen (Grieks: epiginosko). Uit het verband van de tekst blijkt dat Paulus met het dan niet doelt op een nieuwe tijd die zou aanbreken, maar op de volmaaktheid wanneer wij bij Christus zijn. Immers dàn zullen wij Hem zien van aangezicht tot aangezicht. Ook zien we dat Paulus elders in zijn brieven het woordje kennen (ginosko) ook in de huidige tijd nog altijd van toepassing acht. Dit zou niet mogelijk zijn als deze onvolkomen kennis nu afgedaan zou zijn. Voorbeelden: In Fillip.3: 8 zegt Paulus dat hij alles schade acht omdat de kennis van Christus Jezus, zijn Here, dat alles te boven gaat. Voor kennis staat hier het Griekse gnosis afgeleid van het Griekse ginosko. Bedoelde Paulus hier een onvolkomen kennis uit de voorbijgaande oude tijd mee? Ik denk het niet. In Fillip.3:10 zegt Paulus ernaar te streven Hem te kennen. (hier weer ginosko). Een afgedane kennis? Nee. De kennis zal pas afgedaan hebben wanneer wij bij Christus zijn. En dàn zullen wij ten volle kennen. Van aangezicht tot aangezicht. Het zal zijn zoals Johannes schrijft: En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn (Op. 22:3-4).

Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde: Hier is een kleine vertaalfout nog van belang: Letterlijk vertaald staat hier:  Maar nu (Grieks: nuni) blijft: Geloof hoop en liefde. Door dat kleine woordje nu horen geloof hoop en liefde niet tot een nieuwe komende tijd. Dan had Paulus immers het woordje dan gebruikt. Nee. Het is nu zolang wij nog onvolkomen kennen, nog alles in geloof (vertrouwen), hoop, en liefde. De liefde vergaat nimmermeer (vers 8), maar geloof en hoop zullen in de volmaaktheid vervangen worden door de zichtbare werkelijkheid. Evenals onze onvolkomen kennis.

Over de gaven die dienen tot opbouw van de gemeente spreekt Paulus ook in Efeze 4:11-15: En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven,  zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus.

In dit gedeelte bestaan de gaven uit personen die God aan de gemeente heeft gegeven om de gelovigen toe te rusten (….) tot de volle kennis (Grieks: epignosis) van de Zoon Gods bereikt is. De vraag is nu: leven wij nu in de tijd waarin wij deze volle kennis van de Zoon Gods al bereikt hebben? Als dit waar zou zijn zou dit betekenen dat we de gaven niet meer nodig hebben. (Dus geen herders, leraars, etc.. want het doel is reeds bereikt). Of hebben wij deze gaven juist nodig totdat wij de volle kennis bereikt hebben. Ik denk het laatste. Je hoeft maar een blik te werpen op de hedendaagse christelijke wereld, en je ziet dat velen nog altijd heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer. Of zeggen wij bij onszelf: "ik ken Christus volmaakt, dus ik heb geen toerusting meer nodig?"

Het is een proces. Je kan in je geloofsleven steeds volwassener worden, en daardoor steeds minder heen en weer geslingerd worden. Paulus spreekt dan ook van een naar Hem toe groeien. Iets wat groeit heeft echter zijn doel nog niet bereikt. Pas als je in geestelijke zin volmaakt bent, ben je uitgegroeid en zolang je nog niet volmaakt bent heb je de gaven nodig!

Ja maar….zal iemand zeggen: hier in Efeze 4 noemt Paulus toch andere gaven dan bv. in 1 Kor.12:28: En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, (bekwaamheid) om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen. (1 Kor.12:28) Of 1 Kor.12:7-11: Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen. Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; aan de een geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de een werking van krachten, aan de ander profetie; aan de een het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei tongen, en aan weer een ander vertolking van tongen.  Doch dit alles werkt een en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil.

De redenatie die men dan heeft is als volgt: De brief aan de Efeziërs behoort tot de huidige tijd waarin wij leven. Alléén de gaven die hierin genoemd worden zijn in onze huidige tijd van toepassing. De brief aan de Korintiërs behoort tot de oude voorbijgaande tijd en de gaven die hier vermeld worden hebben nu grotendeels afgedaan.

Mijns inziens gaat men dan voorbij aan de bedoeling waarom Paulus iets schrijft. In 1 Kor.12 gaat het Paulus vooral om het functioneren van de gemeente als lichaam. In de gemeente is een verscheidenheid aan gaven, en hierdoor hebben we elkaar allemaal nodig. Geen enkel lid van het lichaam is onmisbaar. In Efeze 4 schrijft Paulus niet over het functioneren van het lichaam maar over de toerusting van de gemeente tot volwassenheid. Met name apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars, zijn hiervoor gegeven. Sluit Paulus hiermee de andere gaven uit? Nee, hij vermeldt ze gewoon niet omdat hij hier een ander zaak behandelt: de toerusting van de gemeente tot volwassenheid. Het kan heel goed zijn dat de herder die Paulus in Efeze noemt, ook de gave van bv. `met wijsheid spreken` of `onderscheiden van geesten` in praktijk brengt.

Ik besef dat over dit onderwerp nog veel meer valt te zeggen, en als je het echt goed wil doen zou je er een boek over moeten schrijven. Ik hoop echter dat mijn lezers er toch iets aan hebben. Misschien een aanleiding om zich nog eens te bezinnen over de vraag: hebben we de gaven des geestes nog nodig?

Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente (1 Kor.14:12). Wij willen de gemeente waar wij toe behoren toch stichten (=opbouwen)? Waarom zouden wij dan de middelen die God ons geeft tot opbouw, afwijzen?

 

* Zie de overdenking van 18 April 2023

Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 1951