Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is (Exodus 20:17)
Wanneer ik de tien geboden door lees (Exodus 20:1-17) kom ik tot de conclusie dat ik me uiterlijk aan ieder gebod kan houden, zonder dat dit hoeft te weerspiegelen wat er in mijn innerlijk afspeelt. Als ik bijvoorbeeld van niemand iets steel, ben ik (uiterlijk) geen overtreder van het gebod: gij zult niet stelen. Als ik niemand vermoord, ben ik (uiterlijk) geen overtreder van het gebod: gij zult niet doodslaan. En zo kan ik alle geboden afgaan en kom ik tot de conclusie dat ik heel goed de uiterlijke schijn kan ophouden dat ik leef volgens de tien geboden…maar, dan moet ik wel het tiende gebod weglaten. Want juist voor dit gebod geldt dat ik me er alleen innerlijk aan kan houden. Dit gebod raakt mijn hart.
Ik kan me nog zo mooi voordoen en uiterlijk netjes leven volgens Gods geboden, maar als mijn hart zich niet houdt aan het tiende gebod: gij zult niet begeren, dan is het allemaal vergeefse moeite en blijf ik een overtreder van Gods wet, een zondaar .En als je er dieper over nadenkt kom je zelfs tot de conclusie dat ook elk ander gebod alleen maar geleefd kan worden zoals God het wil, als het goed zit met het tiende gebod gij zult niet begeren . Het is dan ook niet voor niets dat de apostel Paulus juist naar dit gebod verwijst als hij spreekt over zijn eigen onvermogen om zich aan Gods wet te houden.
Immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren (Rom.7:7b)
Aan iedere overtreding van welk gebod dan ook, gaat de overtreding van het tiende gebod vooraf. Iemand begint niet zomaar uit het niets te stelen. Nee, eerst is daar de begeerte iets te bezitten wat van een ander is. De juwelendief ziet eerst de juwelen in de etalage liggen, vervolgens denk hij: “die wil ik hebben” en vervolgens plant hij een diefstal.
Zo komt ook echtbreuk niet van het ene moment op het andere uit de lucht vallen. Als iemand echtbreuk (overspel) pleegt, gaat daar eerst de begeerte naar de vrouw van een ander aan vooraf. Men fantaseert er over. Vervolgens probeert men contact te leggen met de vrouw in kwestie. Men regelt een date en pas aan het einde van de rit pleegt men de uiterlijke daad van overspel.
En zo kan je alle geboden afgaan. Waarom liegt men? Is het niet vaak om het eigen hachje te redden? (zelfzucht, begeerte?) Waarom wil men geen dag rusten? Zit daar niet vaak de begeerte naar meer geld achter? En ja, je kan je uiterlijk nog zo netjes aan het sabbatsgebod houden, maar als je ondertussen gefrustreerd bent en denkt dat je te weinig verdient omdat je een dag voor God apart zet, dan heeft jouw sabbatsrust geen enkele waarde.
Het lijkt erop dat het gebod gij zult niet begeren de sleutel van de deur is die het mogelijk maakt te leven volgens Gods geboden. Immers: Wanneer zal ik niet geneigd zijn om iets van een ander te stelen? Als ik tevreden ben met mijn eigen bezit en niet de spullen van een ander wil hebben. Wanneer zal ik geen echtbreuk plegen? Als ik de vrouw van mijn naaste helemaal niet begeer. Wanneer zal ik niet liegen? Als mijn leven niet ik-gericht is, en ik geleerd heb mijzelf te verloochenen. Wanneer zal ik van harte een dag voor de Here apart zetten? Als ik tevreden ben met mijn bezit en niet naar telkens meer verlang.
Begeerte. Het zit in ieder mens. En het maakt ook dat ieder mens een zondaar is (vgl. Rom.3:23). Hoe mooi de uiterlijke schijn ook is. God kent ons hart en onze begeerte. En zolang er in ons hart geen radicale verandering plaatsvindt blijven we ongehoorzaam aan God en begeren we telkens van alles en nog wat. Allerlei dingen (of personen) die God niet voor ons bedoelt en niet goed voor ons vindt.
Ik denk dat niemand lang hoeft te zoeken naar wat hij/zij begeert. Soms zijn het zelfs al de omstandigheden waarin wij leven. God wil bijvoorbeeld dat we danken onder elke omstandigheid (1 Tes. 5:18: Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u). Maar wat doen we? We begeren dat de omstandigheden veranderen en wel precies zoals wij dat graag willen. Soms gaan we zelfs zover dat we God bidden dat Hij onze omstandigheden verandert naar onze wil en vergeten hierbij de zinsnede uit het Onze Vader: Uw wil geschiede (Mat.6:10).
En niet te vergeten: onze begeerte naar geluk. We willen genieten van het leven. Het liefst willen we dat alles op rolletjes gaat. We voelen ons ongelukkig als de dingen anders gaan dan wij ons hadden voorgesteld. Hoe schril staat dit in contrast met het verlangen dat Jezus had? Slechts de wil van de Vader gehoorzamen, ongeacht het lijden dat dit met zich meebracht?
Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft (Joh.6:38).
Willen wij Hem hierin navolgen, of begeren we onze eigen wil voor ons leven na te volgen? “Ja maar”, zo zegt iemand….”dat kunnen wij toch niet? Wij zijn toch niet als Jezus?”. Inderdaad dat kunnen wij niet. Wij kunnen ons eigen begeren niet veranderen in een niet-begeren. Wij kunnen ons eigen niet-willen niet veranderen in wel-willen. En daarom roepen we uit met apostel Paulus:
Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? (Rom.7:24). Gelukkig blijft het niet bij deze wanhopige uitroep. Er volgt een antwoord: Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here! (Rom.7:25).
Dit alles raakt de kern van het evangelie. Niemand kan zichzelf verlossen. Niemand kan zichzelf redden. Alleen de genade van Jezus Christus verandert ons hart van een stenen hart vol begeerte naar een hart dat van harte verlangt Gods wil te gehoorzamen.
Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme. (Efeze 2:8-9)
Voetnoot: Alle Bijbelteksten in deze overdenking zijn ontleend aan: Vertaling 1951 in opdracht van het Nederlands Bijbelgenootschap bewerkt door de daartoe benoemde commissies , © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, 1951.